© Historisch Documentatiecentrum Marinebedrijven
200 Jaar Marinewerf in Den Helder
Al meer dan twee eeuwen vindt er onderhoud plaats aan onze marinevloot in Den Helder.
Op 20 september 1822 werd het etablissement “Willemsoord” door Waterstaat, als bouwers, aan de Koninklijke marine
overgedragen. Deze datum word aangehouden als het begin van de Rijkswerf in Den Helder. Op 20 september 2022
bestaat de Marinewerf in Den Helder dan 200 jaar. Dat wil niet zeggen dat er al niet eerder activiteiten waren voor het
onderhouden van 's lands schepen.
Voorgeschiedenis.
Alles is begonnen met de behoefte van een veilige haven voor ’s lands schepen in het noordwesten van ons land.
Al eeuwen lang hadden schepen, van zowel de koopvaardij als van ’s Lands Zeemacht beschutting gezocht in de zeegaten
en stromen tussen “Helder” en “Texel”.
Al in 1647 brachten de regenten van Huisduinen het idee aan bij de Staten van Holland om de geul ten noorden van het
toenmalige eiland Huisduinen en langs het punt, dat we thans als “Wierhoofd” kennen, als toevluchtsoord te gebruiken
voor ’s lands schepen. Deze geul, die aanvankelijk ondiep was, werd
door de stromingen van het getij steeds dieper uitgeschuurd zodat er
na enige tijd schepen in konden varen. Deze geul werd geacht een
bijzonder goede en beschutte ligplaats te zijn voor 's lands schepen.
Een commissie uit de Staten Generaal nam de aanbeveling van de
regenten over, doch de plannen werden niet ten uitvoer gebracht: de
rede van Texel voldeed immers goed genoeg. Nederland heette toen
nog in die tijd “De Republiek der Zeven Provinciën”. Aan het hoofd van
de republiek stond stadhouder Willem V. In 1779 kreeg de stadhouder
interesse in de geul die inmiddels “Het Nieuwe Diep” genoemd werd
om daar zijn schepen te kunnen laden, lossen en repareren, maar daar staken de Zuiderzeesteden (Amsterdam,
Enkhuizen, Medemblik en Hoorn) meteen een stokje voor.
Wat niet linksom kan lukt soms rechtsom dacht Willem V en speelde het balletje nogmaals op via de reders in Amsterdam.
Op 20 april 1781 gaf de Admiraliteit te Amsterdam toestemming om van het Nieuwe Diep een veilige ligplaats te maken.
Reeds drie maanden na deze beslissing dienden mensen van “De Waterstaat”, kapitein May en landmeter Goudriaan hun
uitgewerkte plannen in en werden deze goedgekeurd.
Volgens hun waarnemingen liep niet de gehele ebstroom door het Nieuwe Diep, een belangrijk deel zocht een
weg over de zandplaten Zuidwal en Harssens. Indien het mogelijk zou blijken de gehele ebstroom door het Nieuwe Diep te
leiden, dan zou de geul sneller uitschuren en zou de stroom niet te sterk worden voor de daar ten anker liggende schepen.
Op 5 september 1781 werden de benodigde werkzaamheden aanbesteed.
Met de aanleg van een aantal vangdammen werd direct begonnen. Tegelijkertijd werden harde banken in de monding met
krabbers losgewoeld.
Na uitbreiding van het plan met enkele leidammen en kribben was de
haven voor gebruik gereed. In 1787 lagen er meer dan 170 schepen,
maar verder waren er geen faciliteiten, wat verder bij een haven
behoorde, was er niet. Mogelijkheden om schepen te dokken of te
kalefaten bestonden niet, er waren magazijnen noch een arsenaal.
Accommodatie aan de wal was evenmin te vinden. Meer dan de naam
“vluchthaven” mocht het in die tijd niet hebben. Reeds snel zagen de
Staten-Generaal het belang van dit meest noordelijke puntje van het
vaste land van Noord-Holland in. In de winter lag bijna de gehele
oorlogsvloot, al dan niet onttakeld, in het Nieuwe Diep. Bovendien lag
het op een strategisch zeer belangrijk punt: al het scheepvaartverkeer
naar de Hollandse koopsteden aan de Zuiderzee ging via het Marsdiep, de rede van Texel.
In 1787 oordeelde een commissie dat het van grote waarde zou zijn als bij de haven een dok en werkplaatsen gebouwd
zouden worden, zodat de oorlogsschepen ter plaatse gerepareerd konden worden en niet voor geringe reparaties naar
Medemblik of Amsterdam behoefden te zeilen.
Met het oog op een buitenlandse vijand werd ook de aanleg van vestingwerken aanbevolen.
Het Nieuwe Werk
Er werden plannen ingediend voor een werf bij de haven voor onderhoud en reparatie. Van deze mooie plannen kwam
niet veel terecht. Amsterdam lag dwars, om reden dat zij zelf een belangrijke marinestad was met belangrijke
scheepswerven en dat zo wilden houden. De concurrentie-vrees van Amsterdam leidde ertoe dat alleen de aanleg van een
kielplaats voor het schoonmaken en het doen van kleine reparaties aan de kiel werd goedgekeurd. Werven, fabrieken of
woonhuizen mochten er niet worden gebouwd. De volksmond noemde de kielplaats, nadat deze in 1792 gereed was
gekomen, spoedig “Het Nieuwe Werk”.
In de loop der jaren werden alleen de hoogst noodzakelijke magazijnen en
werkplaatsen gebouwd. Naast de eigenlijke kielplaats een geschutmakerij,
een smederij, enkele kranen, pakhuizen en houtloodsen. De werklieden,
belast met het schoonkrabben en repareren van de scheepshuid, leefden
onder barre omstandigheden. Huizen mochten niet worden gebouwd,
zodat men in afgedankte oorlogsschepen onderdak moest zoeken.
Wonen in het dorp “Helder” was praktisch onmogelijk: het zou tot 1812 duren
voordat er een verbinding tussen “Het Nieuwe Werk” en Het Wierhoofd,
de huidige havendijk, werd gemaakt.
In 1792 verklaarde de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de oorlog
aan Frankrijk, waar drie jaar eerder de Franse Revolutie was uitgebroken.
Franse revolutionaire troepen onder bevel van generaal Jean-Charles Pichegru
vielen in 1795 de republiek binnen. Ook op “Het Nieuwe Werk” klonken leuzen
als vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland en Nederlandse patriotten riepen
de Bataafse Republiek uit.
De Bataafse Republiek was in feite een Franse vazalstaat. In deze Franse tijd
werd over de toekomst van “Het Nieuwe Werk” beslist.
Verder op blad 2, “De Franse tijd”.