© Historisch Documentatiecentrum Marinebedrijven
Monumenten en kunstwerken op de Rijkswerf Willemsoord. “De gedenkstenen in Dok II” (Het Nieuwe Dok).
Het “Dok 2” of ook wel het “Nieuwe droogdok”, stamt uit de periode 1857-1866. Het dok is gesitueerd op het zuidwestelijke gedeelte van de oude Rijkswerf “Willemsoord” in de richting van noordoost naar zuidwest. Het sluit aan met de ingang aan het zogenoemde “Natte Dok”. Het stenen droogdok werd aangelegd vanwege het niet meer voldoen van het reeds eerder gebouwde droogdok “Dok 1”. Tegen het midden van de 19e eeuw werd het duidelijk dat de waterbouwkundige werken van het etablissement aan een opknapbeurt toe waren . Tegelijkertijd kon het dan geschikt gemaakt worden om te voldoen aan de eisen die de nieuwe, grotere schepen stelden aan de faciliteiten voor uitrusting en herstelling. Het pronkstuk, het droogdok nu Dok 1 genoemd, waar men in 1822 terecht trots op was geweest, , was al snel gebreken gaan vertonen. Bij het onbelast leegpompen had de dokvloer neiging tot opzetten . Diverse maatregelen ter verbetering werden voorgesteld maar voorlopig had men zich beholpen met het belasten van de bodem met schuitjes ballast. Ondanks lekkages kon het dok tot 1849 in gebruik gehouden worden, in totaal waren er toen 120 schepen gedokt, maar toen was de situatie zo verslechterd dat het leegpompen onmogelijk was geworden. Na uitgebreid overleg, waarbij zowel de technische mogelijkheden als de kosten een belangrijke rol speelden, werd tot grondig herstel besloten. Bij het overleg over het al of niet herstellen van het oude dok was tevens betrokken geweest de vraag of er niet een nieuw en groter droogdok gebouwd moest worden . Nadat de regering overtuigd was van de noodzaak hiervan begon in juni 1856 de dokcommissie met de voorbereidende werkzaamheden en het ontwerpen van de constructie. Na studiereizen naar Frankrijk en Engeland werd besloten dat de lengte 110 meter zou moeten zijn. Tevens had de commissie het besluit genomen dat van de drie mogelijkheden die openstonden om het dok te funderen, namelijk een gewone paalfundering, een houten roosterwerk of een fundering op een betonlaag, de tweede mogelijkheid uitgevoerd zou worden, namelijk het houten roosterwerk. Er werden geen heipalen gebruikt, omdat hiermee problemen werden voorzien. Op 11 maart 1857 werd het bestek voor het maken van de funderingsput van het nieuw te bouwen droogdok aanbesteed. De werken begonnen op 23 maart 1857 in de zuidwesthoek van het werfterrein. Aanvankelijk werd de bouwput met de hand gegraven, terwijl door pompen het waterpeil onder controle werd gehouden. Maar in september werd de opwelling van het water zo sterk, dat op baggeren werd overgegaan om de put op diepte te krijgen. Na hard werken met steeds weer tegenslag van opwellend water en zand, afschuivende kanten en verstopte pompen, bereikte de put een diepte van 10 el 70 (10,7 m), onder het gewoon hoog water. Daarmee was op dat moment de diepste fundering van Nederland gevormd. Hierna kon men beginnen met het leggen van de roosterfundering welke bestond uit rijen dennenstammen welke afwisselend laag voor laag in langsrichting en dwarsrichting werden neergelegd. De ruimten tussen dit roosterwerk werden dichtgemetseld. Op 28 Juni 1859 werd in dit funderingsrooster een gedenksteen geplaatst door de directeur en commandant der Marine te Willemsoord, vice-admiraal D, Bijl de Vroe, vergezeld van een grote staf, ten overstaan van de dokcommissie en in tegenwoordigheid van het gemeentebestuur en vele genodigden. Dit was een grootse plechtigheid vergezeld van speeches en saluutschoten . Ter bekroning van de feestelijkheden werd 's avonds een Soirée Dansante gegeven op de vloer van het dok. De gedenksteen was een stuk hardsteen van 55 cm in het vierkant en 22 cm dik. In deze steen is een loden koker aangebracht, waarin een op perkament geschreven proces-verbaal van de ceremonie, ondertekend door de Vice-Admiraal D. Bijl de Vroe en van elk der bestaande Nederlandse muntsoorten een geldstuk. De steen was aangebracht in het midden der dokvloer, in lengterichting tussen de, in de beide dokwanden, later aangebrachte gedenkstenen. Hierna begon men met het metselwerk der dokvloer en het optrekken van de wanden (banketten). Tot de bevordering van het drogen van dit zware metselwerk maakte men rond het gehele dok een doorlopende ondergrondse gang welke met de buitenlucht was verbonden door verschillende naar boven uitmondende ventilatiekokers. Bij het optrekken van de banketten is tevens de herdenkingssteen met tekst, van het leggen van de gedenksteen in de dokvloer, in het bovenste gedeelte van de zuidelijke wand ingemetseld. Vaak wordt in literatuur over Dok II gememoreerd dat de loden koker achter deze herdenkingsteen zou zijn ingemetseld. Dat is dus niet het geval. Onderstaande foto’s geven de locatie en de steen in huidige toestand aan. Kort na het gereedkomen van deze werkzaamheden stortte de afsluitdam in het natte dok in en liep het bijna gereedgekomen dok weer vol. Inmiddels was ook de schipdeur gereedgekomen en op de werf gearriveerd, zodat men na de ingestorte dam gedeeltelijk te hebben weggewerkt, deze deur in de sponningen van het dok op haar bestemde plaats kon laten zakken. Het dok werd andermaal leeggepompt en verder gereedgemaakt door het plaatsen van de nog ontbrekende kielstapeling. Nauwelijks was men met deze slotwerkzaamheden gereed of in de dokbodem ontstond een grote scheur. Kort daarop barste de gemetselde vloer over een lengte van 20 m open en het met kracht omhoogspuitende water wierp de stukken metselwerk omhoog, evenals de zojuist geplaatste kielstapeling. Dit was van alle ondervonden tegenslagen wel de grootste ramp. Bijna was de bouw van het dok hiermede tot een roemloos einde gedoemd. Van een grondig onderzoek moest nu afhangen of dit nog niet eens in gebruik genomen dok kon worden hersteld, ja of neen. Gelukkig achtte men het mogelijk, na droogpompen en keuring, het geheel te kunnen herstellen. Het werk werd, inclusief de fundering, opgeleverd op 10 november van datzelfde jaar. In juli 1859 werd begonnen met het metselen van de omgekeerde gewelven van de dokbodem. In augustus 1860 liep het dok onverwacht onder water, waarbij veel schade ontstond aan het uitgevoerde metselwerk. Vanwege deze vertraging was het werk pas op 9 juli 1862 gereed. De schipdeursluis werd vervolgens op 31 juli in de sponning aangebracht en het dok was op 17 augustus 1862 drooggepompt. Op 19 september barstte echter de gemetselde dokvloer omhoog, en bovendien ontstonden op verschillende plaatsen scheuren. Na onderzoek werd op 2 december 1864 het bestek tot het herstel van het nieuwe droogdok aanbesteed. In het kort werden de volgende werken voor het dok beschreven: het leveren en voorzien van een betonkoffer langs de bodem van het voorfront van de schipsluis, het dichten van de spaarwulven in het metselwerk van de dokmuren, het dichten van de ontstane scheuren in de dokmuren, het vormen van een verzwaard omgekeerd gewelf op de dokvloer, het gedeeltelijk vernieuwen van de de kademuren aan weerszijden van het dok, het metselen van contreforten met trappen ter weerszijden van de middelste houthellingen en het verhogen van het derde banket. Ondanks al deze verstevigingen en verzwaringen bleek het ook nog noodzakelijk om een ballast van 22 cm ijzer aan te brengen. Het is onbekend gebleven wat er met de gedenksteen en de loden koker bij de reparatie en verbetering van de dokvloer is gebeurt. Het kan zijn dat dezen nog, diep onder de dokvloer, aanwezig is maar het kan ook zijn dat dezen verwijderd zijn tijdens de reparatie van de dokvloer.De werken waren in 1866 afgerond. In dat jaar werd een nieuwe gedenksteen geplaatst in het bovenste gedeelte van de noordwand nabij de schipdeur. Opvallend aan deze steen is dat de laatste zes van 1866 later is ingebracht. Men heeft het oorspronkelijke cijfer uitgekapt en een zes op een nieuw stuk steen ingebracht. Vermoedelijk was de steen reeds gemaakt voor een vroeger jaartal van gereedkomen maar door de tegenslagen werd dit later. Waarschijnlijk heeft men besloten om geen nieuwe steen te maken maar om het laatste cijfer te wijzigen. Pas eind 1865 kon men plannen gaan maken voor het in gebruik stellen . 28 mei 1866 was het dan zover, het oorlogsschroeffregat "Evertsen" werd in het dok gehaald .De volgende dag liet men de schipdeur in de sponning zinken waarna het dokstoomtuig met het leegpompen begon. Deze schipdeur (Bateau-porte) dient ter afsluiting van het droogdok ten opzichte van het “Natte Dok”. De eerste stalen deur, welke geheel geklonken was, is later vervangen door een stalen gelaste deur. Dat dokstoomtuig was ook nieuw. Het was een stoommachine met dubbelwerkende zuig- en perspompen die tussen de beide droogdokken werd geplaatst . De machine moest dus dienen voor het droogpompen van beide dokken. Op 22 mei 1861 werd de machine voor het eerst beproefd en hoewel dit aanvankelijk goed ging ontstonden er moeilijkheden door het breken van de zuigbuizen. Begin 1862 was de machine eindelijk gebruiksgereed en werd het stoomgebouw voltooid. Er bleven echter steeds maar problemen ontstaan, met de machine zelf en met de zuigbuizen naar het oude dok. Men besloot te stoppen met de stoommachine en in 1878 had het oude dok een eigen stoommachine met centrifugaalpomp gekregen . Ook de zuig- en perspompen van het nieuwe dok waren toen vervangen door een centrifugaalpomp. In 1866 werd nog een bestek geschreven voor het completeren van het droogdok. De werken werden aanbesteed op 15 september 1866 en bestonden uit het inhakken van 100 diepgangcijfers op de zijvlakken van twee houthellingen. Tot 1966 hebben geen wezenlijke veranderingen aan het droogdok plaatsgevonden. In dat jaar werd de bodem van het dok voorzien van een gewapend betonvloer. Deze werd aangebracht met betonnen verankeringsbalken en blokken.