© Historisch Documentatiecentrum Marinebedrijven
Historie van de Marine onderhoudsbedrijven
Nieuwe Diep, Het Nieuwe Werk, (Kielkade).
De geschiedenis van de Rijkswerf te Den Helder begon zo'n 200 jaar geleden.
Nederland heette toen nog de Republiek der Zeven Provinciën. De haven van Den Helder dankt haar ontstaan aan de
behoefte om tijdens de Vierde Engelse oorlog (1780-1784), toen het Zeegat van de Maas verlopen was en de toegang
naar Amsterdam (Pampus) ondieper werd, voor de schepen van 's lands Vloot, vooral in de winter, en veilige ligplaats
te vinden. Nog in 1780 wordt hiervoor het Oude Veer (nabij het tegenwoordige Ewijcksluis) gebruikt.
Aan het hoofd van de republiek stond stadhouder Willem V. Deze Willem V (spreek uit Willem de vijfde) gaf opdracht
om van de al bestaande haven “Nieuwe Diep” een zeehaven te maken. In deze haven moesten onze marine schepen en
ook de grote koopvaardijschepen een ankerplaats kunnen vinden. Maar er was ook behoefte aan een werf voor het
repareren en bouwen van schepen.
Er werd daartoe een door Willem V een commissie ingesteld welke op 23 januari 1783 door H.H.M. werd gecommitteerd,
om o.a. te onderzoeken, of in Den Helder of op het eiland Texel, een plaats tot reparatie van oorlogsschepen kon worden
gemaakt. De Commissie bestaande uit de heren J.C. van der Hoop (Advocaat-fiscaal van het Collegie der Admiraliteit
te Amsterdam), J. Steengracht (Advocaat-fiscaal der Admiraliteit van Zeeland), de Viceadmiraal P.H. Reijnst en de
Schout-bij-Nacht J.H. van Kinsbergen, berichte 22 april 1783, dat er een geschikte plaats aan het Nieuwediep zou zijn,
om een kielplaats te maken.
Van deze mooie plannen kwam niet veel terecht, Amsterdam, toen nog
een hele machtige stad, was bang dat Den Helder veel te belangrijk zou
worden. Amsterdam was zelf een belangrijke marinestad en wilde dat
blijven.Op 15 mei 1787 gaf deze Commissie dit opnieuw aan H.H.M. in
overweging en wees op de voortreffelijkheid van het Nieuwediep als
zeehaven, voor grote schepen, door de ondervinding van de laatste
jaren reeds bewezen. Zij gaven tevens de noodzakelijkheid aan om de
haven te versterken, waaromtrent zij een memorie indiende aan de
Controleur-Generaal der Hollandsche Fortificatiën. Op 14 augustus daaropvolgend gaven de Staten van Holland opdracht
die werken te begroten. In september 1788 werd aan de Generale opzichters van de haven aan het Nieuwediep,
William May, Christiaan Brunings, Barend Goudriaan en Leendert den Berger opdracht gegeven een advies uit te brengen
omtrent de aanleg van de kiel- of werkplaats. Zij dienden hun rapport op 23 januari 1789 in bij de Staten-Generaal.
De Staten van Holland besloten op 23 juli 1789 in Den Helder een kiel- of werkplaats te maken en deze door
verdedigingswerken te versterken. Hierbij werd uitdrukkelijk bepaald, dat daar geen lands- of particuliere werven,
woonhuizen, gebouwen of fabrieken zouden worden geplaatst. De schepen mochten er alleen worden gekield en
schoongemaakt. Verder mochten alleen die reparaties worden verricht, die bij het kielen noodzakelijk bleken.
Dus wéér beperkende bepalingen, om de tegenstand van Amsterdam te voorkomen.
Het maken van de kiel- of werkplaats plaats werd op 7 april 1790 aanbesteed.
Adrianus François Goudriaan werd door de gecommitteerden aangesteld als
opperopzichter. Op 25 september 1790 werd in de Amsterdamse Courant de
aanbesteding gedaan voor het maken van een nieuwe schutsluis in de dijk om
de kiel- of werkplaats. Op 25 oktober werd de schutsluis aanbesteed door
Pieter Kooijmans voor fl. 78.000,-.
Door de drie stormvloeden in de winter van 1790-1791 werd eerst op 29 augustus
1791 de eerste steen voor de sluisput gelegd, zodat de schutsluis pas in het najaar
voltooid kon worden. Het werk van de kielkade zelf omvatte een ingedijkte ruimte van "Twee morgen gronds" voorzien
van een borstwering en had de vorm van een parallellogram met afgeronde hoeken, afgesloten door een schutsluis en
doorsneden door een diepe gracht. In de loop van de volgende jaren werden er
magazijnen, werkplaatsen, een geschutsmakerij, een smederij, pakhuizen, houtloodsen
en kranen gebouwd. De voorgestelde batterij die de gehele havenmond moest
bestrijken, werd echter niet gebouwd. Dit was alles wat er te vinden was.
De werklieden die de kielkade moesten bouwen, leidden daar een niet erg gelukkig
leven. Deze mensen, die dag in dag uit op het Nieuwe Werk hun arbeid moesten
leveren, waren gedwongen om met hun gezinnen op afgekeurde oorlogsschepen te
wonen. Dit vanwege het verbod van de Staten van Holland, dat er geen woonhuizen
mochten worden gebouwd op of nabij de kielkade. Alleen voor de directie waren er een paar huizen gebouwd. Het was
trouwens niet zo, dat iedereen vrijwillig op dat afgelegen “Nieuwe Werk” zijn brood verdiende, want als er teveel werk
was voor de vaste kern van werklieden, werd er personeel van de werven te Amsterdam en Medemblik “gedetacheerd".
In het linieschip “Zoutman” woonden 65 gezinnen. De tijdelijke werklui moesten hun onderkomen vinden op wachtschip
“Verwachting” en op de “Constitutie” werd een hospitaal ingericht.
Het dorp “Helder” was bijna niet te voet bereiken en de weg er naartoe lag merendeel onder water. Dus de meeste tijd
was “Helder” slechts over water bereikbaar. Aan de kielplaats, alras in de volksmond “Het Nieuwe Werk" genoemd, een
benaming die zij gedurende heel haar bestaan heeft behouden, werd twee jaar werd aan het graven en bouwen besteed
en in I792 kwam kwam het werk gereed.
Eén van de voornaamste onderhoudswerken was zoals de naam al aangeeft
het kielen van de schepen. Het schip werd bij vloed (als het water hoog stond)
het dok in gevaren en langs de kielkade gelegd. Dan werd gewacht op de
laagwaterstand (eb). Het schip kwam dan droog te liggen en de sluisdeuren
werden gesloten. Stoommachines om het dok leeg te pompen bestonden
toen nog niet, die kwamen pas rond 1820. Het schip werd ontdaan van alle
ballast, waarna het door middel van takels op één kant werd getrokken tot
de kiel boven water kwam. Op deze manier kon het schip aan de onderkant,
de kiel en de huid, van aangroeisel worden ontdaan en gerepareerd worden.
Behalve het bouwen van enkele werk- en bergplaatsen onderging het Nieuwe Werk geen verandering. Toch werd er nu en
dan veel werk gedaan, ook door van Amsterdam of Medemblik gedetacheerd personeel.
Gedurende de Bataafse Republiek tijdens de inval der Engelsen in Noord-Holland in 1799 verwoestten de Engelse invallers
veel van de opstallen op het Nieuwe Werk. Gedurende de wintermaanden van 1800-1801 werd er veel stormschade
toegebracht aan de werken bij de Kielplaats. Herstelling daarvan kostte f. 27.000,-
De Franse tijd.
In 1795 werd Nederland bezet door de Fransen en later zelfs bij Frankrijk ingelijfd. Vanaf deze tijd veranderde er veel in
Nederland. De Franse Keizer Napoleon bracht in 1811 een bezoek aan Den Helder. De Keizer vond dat er wel wat meer
te maken viel van de haven en zag er strategisch belang in. Hij besloot dat in Den Helder de grootste marinehaven van
de Nederlanden moest worden gebouwd.
Na zijn bezoek aan Den Helder vermeld hij in "Note sur la Défense de la Hollande. Amsterdam, 23 octobre 1811.
Chapitre premier. – Du Helder": Men moet het fort thans het Nieuwe Werk bewapenen, die men moet beschouwen
als een sterke redoute (schans) in het water. Ik beveel eveneens de bewapening vóór 1 december van de batterij van
Nieuwe Werk, dat men de redoute “Dugommier” zal noemen. Ook moest er een grote marinewerf komen.
De Fransen namen het in hun plannen op als fort Dugommier, vernoemd naar de in 1794 gesneuvelde Franse generaal
Jacques François Dugommier. In 1812 werd de kielplaats aanmerkelijk verbeterd. Ter bestrijding van het Koegras
bij een eventuele aanval uit het zuiden werden een banket en emplacementen voor geschut gebouwd. Het geheel werd
gepalissadeerd met enige barrières alsmede een bedekte weg met lunet.
De arbeiders konden alleen bij eb of per roeiboot het vasteland bereiken. Aan dit probleem kwam een einde toen de
kielplaats aangesloten werd met de dijk.
In 1812 werd met de bouw van de marinewerf begonnen maar lang is er onder Frans gezag niet aan gewerkt.
In 1813 werd Napoleon verslagen en Nederland werd een koninkrijk. Onze eerste koning heette Willem 1.
Ook koning Willem 1 zag het belang van een grote marinehaven en werf goed in en gaf de opdracht de plannen van
Napoleon te voltooien. Naarstig werd aan de haven en de marinewerf gwerkt en in 1822 werd de werf aan de marine
overgedragen en vanaf 1823 tot 1827 werd er gewerkt aan de voltooiing van de werf.
In die tijd werden nog diverse werkplaatsen gebouwd. De kielplaats (Het Nieuwe Werk) was daarmee overbodig geworden.
Op 17 November 1827 droeg de kapitein-luitenant ter zee N. A. de Vries, onderdirecteur der Marine te Willemsoord,
het “Nieuwe Werk” met sassluis, installaties en gebouwen over aan het Departement van Oorlog, vertegenwoordigd
door de luitenant-kolonel-ingenieur W. Valter, eerstaanwezend ingenieur aan Den Helder, die reeds opdracht had
gekregen daar een fortificatie te bouwen. Het werd al spoedig gebruikt als opstelling voor geschut, ter bestrijking van het
Koegras bij een eventuele aanval uit het zuiden. In 1833-1835 werd het omgewerkt tot het fort Oostoever.
Op het binnenterrein werden rond 1855 twee buskruitmagazijnen en een overwelfde bergplaats voor projectielen
gebouwd. Vanuit het fort kon met geschut een gebied worden bestreken dat zich uitreikt van de ingang van de haven
"Het Nieuwediep" tot aan de "Nollen" aan de Nieuweweg. De forten Westoever en Oostoever werden in die tijd wel
tezamen aangeduid als het fort aan het Noordhollandsch Kanaal.
In 1894 kwam er nabij Het Nieuwediep een geschut emplacement.
In de Tweede wereldoorlog namen de Duitsers het fort onder de Duitse naam als “Fort Ostufer” in gebruik.
Tussen 1942 en augustus 1944 werd het aangeduid onder de naam Widerstandnest (W.N.) 103 M.
In 1943 was de 7./Marineflakabteilung 808 en van 1944 tot 1945 6./Marineflakabteilung 808 gevestigd in het fort .
Op 21 juni 1944 en 15 september 1944 werd dit fort gebombardeerd.
Na de 2e W.O. werd het geheel wederom gebruikt als torpedowerkplaats van de Koninklijke marine.
Bij Koninklijk Besluit van 1 november 1958 (Staatsblad 503) werd het fort Oostoever opgeheven als vestingwerk.
Het grote betonnen mijnenmagazijn uit 1937 werd munitie en dieptebommenmagazijn.
De torpedo-werkplaats verhuisde februari/maart 1986 naar de Nieuwe Haven en maart 1986
werd het fort Oostoever overgedragen aan de gemeente en voor civiel gebruik ingericht.
I.v.m. de aanleg van het 275m lange kadeplan van de werd de oude torpedosteiger en de
toegangsbrug gesloopt. De nieuwe kade werd op 17 december 1986 opgeleverd.
Jammer genoeg werd de "Nieuwe Koopvaarders-schutsluis" opgekocht door een gritbedrijf,
welke de sluis heeft overkoepeld door een dok.
Een gedeelte bleef op verzoek van monumentenzorg intact, te weten het kruitmagazijn en
twee remises en stukjes van de Keelgracht. De gracht aan de oostzijde werd gedempt en ook
werd het binnenterrein grotendeels afgevlakt en zijn er een aantal beschermingswallen verdwenen.
Het gelukte de gemeente Den Helder in eerste instantie niet de torpedo opslag/werkplaats te verkopen. Uiteindelijk werd
het verkocht aan de Schietsportvereniging "De Vrijheid". Eind 1999 werd het verenigingsgebouw geopend en bevinden er
zich 5 schietbanen van 12 meter, 15 schietbanen tot 25 meter, 8 schietbanen van 50 meter.