© Historisch Documentatiecentrum Marinebedrijven
Historie van de Marine onderhoudsbedrijven Marine Elektronisch en Optisch Bedrijf.
Het Marine Elektronisch en Optisch bedrijf, kortweg MEOB, is ontstaan in 1978. Er vond toen een een fusie plaats tussen de Verificatie van Rijkszee- en Luchtvaartinstrumenten (VRZLI) en het Marine Elektronisch Bedrijf (MEB). Maar het MEOB heeft een veel langere voorgeschiedenis. Het Marine Elektronisch Bedrijf ontstond uit de in 1904 opgerichte Marine Radio Dienst. Bij deze dienst werden ontwikkelingen op het gebied van de draadloze communicatie gevolgd en werd de communicatieapparatuur van de marine onderhouden. Verificatie van Rijkszee- en Luchtvaartinstrumenten. De geschiedenis van de Verificatie van Rijkszee- en Luchtvaartinstrumenten begint in feite met de aanstelling van professor F. Kaiser als “Verificateur van ’s Rijks Zee-instrumenten” per 01 januari 1858. Prof.dr. Frederik Kaiser (1808-1872) Kaiser werd geboren te Amsterdam, waar zijn vader, afkomstig uit Nassau-Dietz, als leraar Duits enige jaren werkzaam was. Hij werd in 1826 observator aan de Sterrewacht Leiden, op 15 februari 1831 aldaar als student ingeschreven, in 1837 lector, in 1840 buitengewoon en in 1845 gewoon hoogleraar in de sterrenkunde. Hij werd op advies van het Ministerie van Oorlog belast met de zorg voor nautische instrumenten van het rijk. Hij bedacht de naam voor zichzelf van “Verificateur van Rijks Zee Instrumenten”. De verificateur was nu verantwoordelijk voor alles wat betrekking had op aankoop, herstelling, onderzoek en verbetering van de instrumenten voor de marine. Daar de werkzaamheden in omvang groter werden en er arbeidskrachten aangenomen moesten worden, moest er ook tot uitbreiding over gegaan worden. Het personeel van de verificatie werkte in ruimtes waar ook het personeel van de sterrenwacht haar taak moest verrichten. Daarom besloot de minister aan de voorkant van de sterrenwacht 4 lokalen te bouwen waardoor de verificatie van Rijks Zee Instrumenten een eigen leven ging leiden. In 1861 werd het, na een bouw van 2 jaar, geheel voltooid. Prof.dr. Frederik Kaiser werd vanaf 1 januari 1873 opgevolgd door zijn zoon Professor dr. P.J. Kaiser, astronoom, hoogleraar astronomie aan de Leidse Universiteit. Deze heeft de functie van Adviseur Verificateur van 's Rijks Zeeïnstrumenten (VERI) tot 1903 uitgevoerd. In de tussentijd groeide de Verificatie van Rijkszeevaartinstrumenten (later werden dit Rijkszee- en luchtvaartinstrumenten) uit tot een omvangrijk marinebedrijf wat al spoedig uit zijn jas groeide. Vanaf juni 1883 verhuisde het geheel dan ook naar het Verificatiegebouw aan de Oude Varkenmarkt 22 en na 1920 op nummer 18-22 te Leiden, waar veel meer mogelijkheden voor uitbreiding waren. Zowel vader als zoon hebben in belangrijke mate bijgedragen aan ontwikkelingen op zeevaartkundig gebied. Beiden onderhielden nauwe contact met geleerden en instrumentenmakers in binnen- en buitenland. In 1951 kreeg de Koninklijke Marine door een goede verstandhouding met de Koninklijke Landmacht de beschikking over de gebouwen van de RIMI (Reparatie Inrichting Materieel Inspectie) aan de Maaldrift te Wassenaar. Deze stenen gebouwen moesten verbouwd worden om aan de eisen van een moderne verificatie te voldoen. De verbouwing kwam medio 1952 gereed en 24 september 1952 werd het geheel officieel in gebruik genomen. De Koninklijke Marine kwam nu in het bezit van een modern en een goed geoutilleerd bedrijf die in staat was tot het geven van technische adviezen en ook de moderne optische en nautische instrumenten van de schepen en MLD te onderhouden. In de loop van de jaren 1950 nam het aantal manuren zo toe dat er 270 mensen aan het werk waren. Op 1 maart 1954 werd de naam van het bedrijf veranderd in 'Verificatie der Rijks Zee en Luchtvaartinstrumenten'. In de nautische en de MLD sector werd het steeds moeilijker om een scheiding te maken tussen het werkpakket van VRZLI en het MEB. Gezien de veroudering van de gebouwen van VRZLI te Maaldricht heeft dit geleid tot de aankondiging van vlagofficier Materieel op 19 december 1974, dat beide bedrijven moest fuseren. Dit moest gepaard gaan met nieuwbouw in Oegstgeest en een vestiging in Den Helder. De fusie werd op 1 april 1978 een feit. Een samengaan die het definitieve einde betekende van de “Verificatie Rijks Zee en Luchtvaart Instrumenten”. In 1988 werden de gebouwen aan de Maaldrift gesloopt en verhuisde de Verificatie naar Oegstgeest. Marine Radio Dienst. (MRD) Op 5 december 1904 werd door de toenmalige minister van marine, vice-admiraal A. G. Ellis, per ministeriële resolutie, S/B nummer 66, een commissie ingesteld om proeven te nemen met toestellen voor draadloze telegrafie. Deze datum is te beschouwen als de stichtingsdatum van de marine radiodienst. Opgericht werden het seinwezen en de dienst der draadloze telegrafie, later de radiodienst genoemd. Als chef van deze diensten werd aangewezen de Kltz H. T. Hoven. Later zouden deze samensmelten tot de marine verbindingsdienst. Bij deze dienst werden ontwikkelingen op het gebied van de draadloze communicatie gevolgd en werd de communicatieapparatuur van de marine onderhouden. Het centrum, waar vanuit de dienst der draadloze telegrafie zich verder ontwikkelde was Amsterdam, waar in 1908 een goed geoutilleerd walstation werd opgetuigd. Eigen magazijnen kwamen tot stand, evenals een werkplaats waar werd begonnen met de bouw van zenders voor eigen gebruik. Een Nederlandse radio-industrie was er eigenlijk niet, men moest zelf improviseren en onderzoeken. Tijdens de eerste wereldoorlog had men natuurlijk ook grote problemen om aan onderdelen te komen. Na het beëindigen van de eerste wereldoorlog was er een krachtige ontwikkeling van de draadloze telegrafie, mede door de opkomst van de radiobuis. Deze vond al snel toepassing in de installaties van de nieuwbouwschepen (onder andere Hr. Ms. Java). In 1919 werd naam “Dienst der Draadloze Telegrafie” gewijzigd in “Marine Radiodienst”. Het terrein waarop deze dienst zich bewoog werd meer en meer omvattend. De taak van de chef van de Marine Radiodienst werd een tweeledige, namelijk een staftaak, waarin hij de chef van de marinestaf adviseerde inzake aanschaffingen, nieuwbouw, onderhoud op het gebied van verbindingen, codes, personeelsaangelegenheden en een materieelzaak, waarin hij de chef materieel adviseerde. De opleiding van radio-officieren en telegrafisten geschiedde onder zijn leiding. Het materieel, tevoren voor een groot deel van buitenlandse origine, moest in deze tijd, mede in verband met economische en financiële redenen, meer en meer uit eigen land betrokken worden. De ervaring op het gebied van fabricage van militaire apparatuur was hier nog niet van dien aard, dat het onberispelijk kon worden geleverd. Door nauwere samenwerking met de industrie slaagde de marine radiodienst er echter in om binnen enkele jaren de achterstand in te halen en apparatuur te leveren welke voldeed aan de eisen van de Koninklijke Marine. Aan de werkplaatsen van de radiodienst werden steeds hogere eisen gesteld. Het is dan ook in de jaren 1921 dat een zogenaamd “radioatelier” in Amsterdam tot stand kwam. Het was de voorloper van het Marine ElektronischBedrijf te Oegstgeest. De Marine Radiodienst was in de oorlogsjaren gedoemd haar werkzaamheden te staken, maar onmiddellijk na de bevrijding hervatte de marine radiodienst haar taak zo goed en zo kwaad al dat ging. De zetel werd verplaatst van Amsterdam naar Oegstgeest, waar de marine de beschikking kreeg over een complex gebouwen in de Morsebelpolder. Deze gebouwen waren gebouwd in 1939 door de “Genie” en bedoeld om te dienen als munitiemagazijnen. De gebouwen waren net voltooid toen op 10 mei 1940 Duitse troepen ons land binnenvielen en ons land moest capituleren. Weldra werden de gebouwen in gebruik genomen door de kustartillerie der Kriegsmarine. De enorme deuren die toegang gaven tot het hoofdgebouw, zullen menige "V-1” hebben doorgelaten. Na de bevrijding op 5 mei 1945 ontstond er geschil tussen de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Marine wie het complex zou gaan gebruiken. De Marine vond, omdat de Kriegsmarine tijdens de oorlogsjaren het complex bezet had, dat het complex aan de Marine toekwam. De Landmacht daarentegen, was van mening dat het oorspronkelijk voor de Landmacht was gebouwd en dus aan haar behoorde. De Marine maakte aan het geschil snel een eind door het complex te kraken en in gebruik te nemen. Op zondag 24 juni 1945, 14 uur 40 min. werd officieel de Nederlandse driekleur gehesen. Niet alleen het onderhoud van communicatieapparatuur, maar ook van ander elektronisch materiaal werd ondergebracht bij deze nieuwe Marine Radiodienst. Als gevolg van de reeds beschreven opvattingen omtrent de splitsing van gebruikers- en technische taken werd bij beschikking van de minister van marine op 27 juli 1946 ingesteld: a. de verbindingdienst; b. de elektronische dienst, ressorterend onder de hoofdafdeling materieel en belast met het aanschaffen en technisch beheer in algemene zin van het elektronisch materieel. De kleine staf van een tiental mannen, stond voor een welhaast onmogelijke opgave. Vrijwel alles wat er nodig was voor een behoorlijke elektronische werkplaats ontbrak. De moeilijkheden in die eerste jaren zijn nauwelijks te beschrijven. Er waren weinig, te weinig gereedschappen; er was alleen een goed ingerichte machinewerkplaats, achtergelaten door de Kriegsmarine. Er waren geen meetinstrumenten, een eerste vereiste voor een elektronicawerkplaats. Documentatie ontbrak vaak, zodat het personeel éérst maar zelf een schema met stuklijst enz. moest maken. Maar óók tekenaars ontbraken. Men werd geconfronteerd met allerlei verschillende toestellen: Britse, voor-oorlogse, Nederlandse, Amerikaanse, Canadese, Australische en Duitse apparatuur uit de oorlogsbuit. (Oegstgeest was destijds de centrale opslagplaats voor oorlogsbuit aan elektronische apparaten en onderdelen). Bovendien was men door de oorlog achterop geraakt bij de ontwikkeling van de elektronica. Daar kwam nog bij dat men van het begin af werd overstroomd met defecte apparaten van de vloot. Meermalen moest een monteur eerst dagen besteden om, bij gebrek aan gegevens, zelf een schema van het apparaat te gaan maken voor hij de fout kon lokaliseren. Vervolgens ging hij in de opgeslagen oorlogsbuit, aan elektronische onderdelen en apparatuur, op zoek naar bruikbare materialen en onderdelen om de reparaties te kunnen verrichten. Van een behoorlijke organisatie, welbewust personeelsbeleid en training van personeel kon in die eerste jaren na de oorlog dan ook geen sprake zijn. De Marine Radiodienst te Oegstgeest ressorteerde toen onder het “Elektrotechniek”van het departement van marine. Die binding met het departement is later, zij het in andere vorm, altijd aanwezig geweest en is voor het bedrijf van eminent belang geworden. De organisatie van de dienst zelf was zuiver militair: in het hoofd-gebouw waren slaap- en douche-zalen; aan de NW-zijde van de Haarlemmerstraat bevonden zich een aantal typisch-Duitse barakken. Daarin waren gevestigd de verblijven en de „Gouden bal". Een longroom was pas nodig in 1946. Per 1 april 1946 werd LTZ1. KMR F. P. Roest benoemd tot commandant Marine Radiodienst. In de loop van 1946 kwamen er meerdere officieren bij de marine radiodienst. Zij kwamen allen uit krijgsgevangenschap en waren dus vrijwel onbekend met de ontwikkelingen van de elektronica in de afgelopen oorlog. In 1949 werd het magazijn elektronische artikelen uit de organisatie van de MRD gelicht en onder de naam ETMAG bij de Marine Magazijndienst ondergebracht. Het Marine Elektronisch Bedrijf (MEB) Pas in 1950, toen op 1 april de eerste steen werd gelegd voor de nieuwe elektronische werkplaats kwam er schot in het bedrijf. Op diezelfde datum werd de naam Marine Radiodienst gewijzigd in Marine Elektronisch Bedrijf (MEB) te Oegstgeest en de naam Radio/radar-werkplaats te Den Helder gewijzigd in Elektronische Werkplaatsen (EWER) Den Helder. In het jaar 1950 was het personeel al uitgebreid tot circa 230 burgerwerknemers en enkele tientallen militairen inclusief de vestiging in Den Helder. In datzelfde jaar daarop ging de Beproevings- en Ontwikkelingsafdeling een eigen leven leiden onder de naam “Laboratorium voor Elektronische Ontwikkeling”. Marine Elektronisch Bedrijf Oegstgeest MEB Begin 1951werd de nieuw gebouwde en modern ingerichte elektronische werkplaats in gebruik genomen als gebouw “H”. Hierin werden ondergebracht de Meetkamer, IJkkamer, Tekenkamer, Radiowerkplaatsen, Marinierswerkplaats, de Sonar werkplaats, de Instrumentenmakerij en de Buitendienst. Aan deze uitbreiding was gekoppeld een voorstel tot uitbreiding van de personeelsterkte tot 534 man (105 militairen en 429 burgers). In 1953 werden er nieuwbouwplannen opgesteld voor een werkplaats te Oegstgeest en voor een gebouw te Den Helder, ter vervanging van de “Groene keet" op de rijkswerf, waar men reeds lang met ruimtegebrek had te kampen. In de loop van 1954 worden deze plannen goedgekeurd. In december van dat jaar wordt in Oegstgeest met de bouw van een nieuwe werkplaats begonnen, terwijl in 1956 een aanvang wordt gemaakt met de bouw in Den Helder. In dat zelfde jaar wordt de werkplaats, gebouw “AB”, te Oegstgeest opgeleverd. Electronische Werkplaatsen Den Helder (EWER) Na de bevrijding in 1945 werd door de marineleiding beslist dat Den Helder de Nederlandse marinebasis zou worden en er werd gewerkt aan de uitbreiding van de bestaande kleine haven. De vloot in Den Helder had behoefte aan assistentie vanuit de marinebasis. Tot dan toe reisde het benodigde personeel heen en weer tussen Oegstgeest en Den Helder. Het lag daarom voor de hand, dat er ter plaatse een reparatiefaciliteit zou komen voor de in omvang en ingewikkeldheid steeds toenemende elektronische vlootapparatuur. Daartoe werd in 1949 een faciliteit geopend op het terrein van de rijkswerf. Men werd gehuisvest in een door de Rijkswerf bij de toegangspoort beschikbaar gestelde ruimte van ± 3 bij 4 m. Deze ruimte werd al spoedig als te klein ervaren en werd er verzocht om in een grotere ruimte te voorzien. Door grote tegenstellingen in de bedrijfsvoering ontstond grote vertraging bij het realiseren van een eigen onderkomen voor de mensen die in Den Helder te werk werden gesteld. De LTZ 1 B. Knopper, die de leiding had in Den Helder, heeft niet alleen de stormen die het nog "jonge bedrijf in wording" belaagden, weerstaan maar kwam uiteindelijk als overwinnaar uit de strijd. Er werd een gebouwtje in gebruik genomen welke stond aan het z.g. schuine pad tegenover de brandweergarage van de Rijkswerf. Dit gebouwtje werd later een begrip als de “Groene keet”. In de Groene keet werd op 29 september 1949 de werkplaats “Radio/radar” opgericht onder leiding van LTZ1 B. Knopper, die in een rechtstreekse gezagsverhouding stond met het hoofd van het MEB te Oegstgeest. In 1951 werd door toewijzing van het onderhoud aan de radarinstallaties van de A- en B-jagers een tweede houten loods, het zgn. "gebouwtje Knopper", in gebruik genomen; al snel aangevuld met expeditieruimten in de "sloepenloods" van de Rijkswerf en voor de buitendienst de "Van Speijk-loods". Een zeer grote uitbreiding vond plaats in 1957 toen het nieuwe gebouw op het moordelijk haventerrein in Den Helder in gebruik werd genomen. Hierin kwamen de afdelingen bedrijfsvoorziening, bedrijfsadministratie, arbeidstechniek en ontwikkeling, personeelszaken, bedrijfsbureau, administratie buitendienst, bibliotheek, tekenkamer en de staf. Bovendien beschikte men op de Rijkswerf nog over een "Opkomst Centrum" voor de buitendienst en werd de expeditie gevestigd in een van de oude gebouwen van de Munitie Technische Werkplaatsen. Onder andere door de MLM Van Speijkklasse, de bouw van de GW- en S-fregatten en de op handen zijnde fusie met VRZLI kon een verdere uitbreiding niet uitblijven en zo werd op 28 mei 1976 de eerste spade voor de nieuwbouw in Den Helder in de grond gezet. Op 25 oktober 1978 werd het nieuwe gebouw officieel in gebruik genomen. De naam "Radio-Radar Werkplaats Den Helder" werd gewijzigd in Electronische Werkplaatsen Den Helder". MEOB De ontwikkelingen in de radio- en elektronica gaan zeer snel, zo snel zelfs dat deze sneller gaan dan aan regels kan worden geschreven. Het MEB ondervond dit aan den lijve. Op 1 april 1978 werd de fusie tussen het MEB en de Verificatie van Rijks Zee- en Luchtvaartinstrumenten te Wassenaar een feit. De naam van het gefuseerde bedrijf werd vanaf die datum het Marine Elektronisch en Optisch Bedrijf (MEOB). Na de fusie in 1978 ontwikkelde het MEOB zich als specialistisch bedrijf op het gebied van elektronica, fijnmechanica en optica. Het werkterrein betrof in de eerste plaats het materieel van de Koninklijke Marine. Daarnaast werden er ook werkzaamheden voor andere krijgsmachtonderdelen verricht. Naast het repareren en onderhouden van apparatuur werden ook apparaten geproduceerd en technische adviezen gegeven bij de werving van materieel. Er werd dan ook de behoefte gesteld van een gebouw op het terrein in Oegstgeest, waarin alle optische- en navigatorische wetenschappen werden ondergebracht. De plannen werden snel verwezenlijkt. Tweehonderdvijfentwintig palen gingen de grond in en daarvan zijn negen zéér bijzonder. Zij staan op een diepe zandlaag tweeentwintig meter onder NAP in een stalen mantel los van de bovenste grondlagen en vrij van het grondwater. Met de realisering van het nieuwe gebouw werd de gehele infrastructuur grondig gewijzigd. Er werd een nieuw wegenplan ontwikkeld en aangelegd en het Duitse hoofdgebouw werd met de grond gelijk gemaakt, om plaats te maken voor deze nieuwbouw. Het gebouw kreeg de naam Huygens. Een periscooptoren van zestienenhalve meter vormde een dominant middelpunt van dit indrukwekkende complex, dat tot in lengte van jaren de optische- en navigatorische wetenschappen ten dienst moest staan. Oegstgeest kon voortaan bogen op optisch hogeschoolwerk, dat uniek in Nederland was. De MEOB-drie-eenheid werd een twee-eenheid met een vestiging te Den Helder, MEOB-H), en één te Oegstgeest (MEOB-O). Het MEOB ontwikkelde zich verder tot een modern "high-tech"-bedrijf. Het bedrijf is rond 1998 gesplitst, de vestiging in Den Helder fuseerde met de Bewapeningswerkplaatsen (BW) tot het SEWACO-bedrijf. De vestiging in Oegstgeest bleef zelfstandig bestaan. De toekomst bleek echter niet zo rooskleurig als zich bij de opening van gebouw Huygens liet aanzien. In december 1995 verschenen de eerste donkere wolken boven het nieuwe bedrijf. De toenmalige staatssecretaris, Gmelich Meijling, maakte bekend dat er minder onderhoudsbedrijven moesten komen en dat het MEOB naar Den Helder zou worden overgeplaatst om te worden samengevoegd met het SEWACO-bedrijf en de Rijkswerf tot één marine onderhoudsbedrijf. Met alle mogelijke middelen heeft men zich tegen deze verhuizing verzet. Er werd gedemonstreerd op het plein voor het ministerie van defensie en op het Binnenhof. Petities werden aangeboden aan de staatssecretaris en aan de voorzitter van de Vaste Kamercommissie van Defensie. Het heeft echter niet mogen baten. In Den Helder werd een compleet nieuwe behuizing opgetrokken, het gebouw “Kaiser”, op een nog braak liggend terrein nabij de B&O hal. Begin 2001 verhuisde het MEOB naar Den Helder om deel uit te gaan maken van één groot marine bedrijf. De vlag werd voor de laatste keer gestreken op 20 juni 2001 te 21.00 uur. Hiermee kwam een einde aan een glorieus bedrijf in Oegstgeest.